Bavard & Ricochet

1) Het ‘iets’ van de Vlaamse poëzie

In een recensie van De feestelijke verliezer van Luuk Gruwez maakte Benno Barnard op zijn manier duidelijk hoe verschillend de Vlaamse en de Nederlandse poëzie zijn. Tekst en commentaar vindt u hier.

2) De witte habijten van Hans Vandevoorde

Over blauwe ogen, Jehova, Alain Badiou en het motto van de Verlichting

De volgende Schöngeist die in het HNF-gekrakeel plat op zijn bek gaat, is Hans Vandevoorde. Met twee dikke blauwe ogen tot gevolg.

Hotel New Flandres na strenge selectie door Hans Vandevoorde. De vier overblijvende dichters zijn niet-hiërarchisch georganiseerd

Hotel New Flandres na strenge selectie door Hans Vandevoorde. De vier overblijvende dichters zijn niet-hiërarchisch georganiseerd

“De samenstellers hadden ernstig moeten wieden in de 672 gedichten van meer dan 250 dichters die ze nu uit het veld plukten,” schrijft Vandevoorde. “Nu is Hotel New Flandres een veld van klaprozen en lelies, die de Nederlandse lezer zelf nog van elkaar moet leren onderscheiden. Gesteld dat de uitverkorenen elk vijf sterren en een maximum van vijf gedichten hadden gekregen, dan was de bloemlezing antihiërarchisch georganiseerd geweest.”

Deze drie zinnen zijn afkomstig uit een lange recensie die de redactie van Yang bij Vandevoorde besteld had, maar na terugtrekking door Vandevoorde zelf gepubliceerd werd op de Contrablog. In ieder geval: als lapsus is ‘een antihiërarchisch georganiseerde bloemlezing van uitverkorenen’ zeer amusant. Velen zullen zich hard moeten inspannen om in een en dezelfde zin zo feestelijk uit de bocht te gaan. Aan de balie ligt voor elk van Jehovahs 144.000 uitverkorenen een ticket klaar, maar de overige 6,5 miljard aardbewoners werden opgestookt in de hoogovens van de apokalyps. Keurig toch? Even het uitsluitingsmechanisme als niet ter zake doend opzij schuiven, moet Vandevoorde gedacht hebben. Je vraagt je af wat de zin van een antihiërarchisch principe is als je eerst het gros van de tekstproductie al hebt uitgesloten.

Jammer genoeg bevat HNF geen non-book poetry. Geen gedichten dus van songschrijvers, internetdichters, performance poets of teksten van beeldende kunstenaars als Jef Geys (bv ‘Vrouwenvragen’), Rombouts en Droste, Jan Vercruysse of Fred Eerdekens. Daarvoor bestaat een eenvoudige verklaring. We kozen namelijk voor het boek als medium. Of beter: dienden daar in het kader van de opdracht voor te kiezen. Wie echter een bloemlezing van internetdichters wil maken, kan dat beter op het internet doen. Wie een bloemlezing van performance poets wil maken, kan maar best een festival starten (dvd of streaming video zijn voor performance te beperkt). Wie teksten van kunstenaars op hun poëticale relevantie wil onderzoeken, kan zich misschien op de tentoonstelling als medium werpen.

Maar Hans Vandevoorde? Die zet er eerst het mes in en steekt zijn ‘uitverkorenen’ dan allemaal in hetzelfde witte habijt.

Een blunder vandezelfde orde is ook de volgende performatieve contradictie: “De samenstellers van de bloemlezing ratelen eveneens over een aparte Vlaamse traditie, die echter nergens gedefinieerd wordt behalve dan als een bonte carnavalstoet. Maar zo’n aparte traditie bestaat gewoonweg niet. Ik geef één voorbeeld. Zonder Kloos was er geen Van de Woestijne, zonder Van de Woestijne geen J.C. Bloem, zonder J.C. Bloem geen Gilliams en zonder Gilliams geen H.C. ten Berge.”

Het bestaan van een oeuvre als dat van Van de Woestijne blijkt volgens Vandevoorde dus een noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan van een oeuvre als Bloem: “Zonder X geen Y”. Verschijnsel Y vindt alleen plaats als verschijnsel X als voorwaarde vervuld is.

Terwijl Vandevoorde vlotjes een Groot-Nederlande pedigree op papier zet, had hij het nauwelijks een bladzijde hoger nog met veel verve over de ‘onmeetbaarheid van invloed: “Innovatie ontstaat wanneer een anomalie, een afwijking van een norm, overgenomen wordt door ‘door tal van anderen’ (15), en zij wordt bijgevolg afgemeten aan – zoiets onmeetbaar als – invloed.” Bovendien heeft hij het ook over de “geweldige invloed” van “Nederlandse auteurs – in casu Van Deyssel en Kloos – (…) op Vlaamse auteurs van die tijd en noemt hij bijvoorbeeld Hugues Catharin een ‘epigoon’. Verklare wie verklaren kan.

Vandevoorde is een van die Vlaamse intellectuelen bij wie het motto van de Verlichting ‘Sapere aude!’ naast de obligate litho van Roger Raveel in de huiskamer is opgehangen. Autoriteitsdenken is niet aan hem besteed. Dat bleek omstandig uit zijn recensie waar hij schrijft:”Het protest was zodanig dat dit de samenstellers noopte tot een eigen weblog waarin dat ‘Vlaamse systeem’ met wat citaten van literatuurhistorici wordt verdedigd. Opnieuw een staaltje van autoriteitsdenken, zoals dat ook naar voren komt in hun inleiding wanneer Eliot en de nieuwe God van de modebewuste intellectueel: Badiou worden geciteerd.”

Het zal Vandevoorde, een volstrekt autonome intellectueel die zelf nooit citeert (of een beetje steels misschien) en die tijdens zijn opleiding nooit modellen of paradigma’s heeft bestudeerd waarbinnen hij later is blijven werken, worst wezen want een staaltje van autoriteitsdenken, maar ene Julia Kristeva legde in 1966 al de basis van het intertekstualiteitbegrip, dat ze beschrijft als een ‘transposition d’un (ou de plusieurs) système(s) de signes en un autre’. Dertig jaar later lichtte ze het toe in heldere taal, daarbij verwijzend naar haar leermeester in dezen, Mikhail Bakhtin: ‘there is the recognition that a textual segment, sentence, utterance, or paragraph is not simply the intersection of two voices in direct or indirect discourse; rather, the segment is the result of the intersection of a number of voices, of a number of textual interventions, which are combined in the semantic field, but also in the syntactic and phonic fields of the explicit utterance. So there is the idea of this plurality of phonic, syntactic, and semantic participation.’

Wat hebben we hier nu aan, hoor ik u zeggen. Wel:

  1. Het kost weinig of geen moeite te bewijzen dat de tekst van Hans Vandevoorde niet door Hans Vandevoorde zelf geschreven is, fundamenteel gesitueerd als hij is in een algemene intertekst.
  2. Exit de idee van het autoriteitsdenken.
  3. De door Vandevoorde ‘onmeetbaar’ verklaarde ‘invloed’ blijkt een fundamenteel kenmerk van het schrijven en de taal tout court te zijn.
  4. De theorie van de intertextualiteit is uitermate geschikt om de ontwikkeling van het Vlaamse poëtische systeem te traceren (met natuurlijk buitenlandse invloeden, al is de waarschijnlijkheid erg groot dat andere buitenlanden dan Nederland een veel sterkere invloed op het Vlaamse systeem hebben gehad, zeker wat de paradigmatische ontwikkelingen betreft. Laten we op dit vlak alvast een voorbeeld geven. Op de vraag ‘Onstond het Vlaamse nieuw-realisme (…) onder invloed van de Noord-nederlandse beweging?’, hem gesteld door Lionel Deflo in 1970, antwoordde Herman de Coninck 1) dat Roland Jooris meer door de plastische kunsten was beïnvloed dan door de poëzie; 2) dat dichters als Abicht en Van den Bremt meer beïnvloed waren door de geëngageerde poëzie van Cubanen en Spaanstalige dichters en dat hijzelf de bloemlezing Adam en Eva en de stad van Luc Wenseleers belangrijk vond, naast de Engelse pop-dichters Brian Patten, Adrian Henry, Adrian Mitchell en Roger McGough. Op zijn beurt wees Wenseleers op het belang van Cummings en William Carlos Williams en op de invloed van Neruda, Hikmet, Prévert en Brecht.
  5. Als we dan toch moeten kiezen tussen de autoriteiten die we bij het samenstellen van HNF achter de hand hielden (Paz, Eliot, Kristeva, Foucault, Badiou, Groys, Even-Zohar en een hele cohorte anderen) en een autoriteit als Vandevoorde, dan kiezen we natuurlijk voor Hans Vandevoorde, Vlaams intellectueel pur sang.

Meer in het feuilleton: ‘Hans Vandevoorde, de geannoteerde versie’.

Een Reactie op “Bavard & Ricochet

  1. Peter Bormans

    die meneer tsjoem – maar dat wisten jullie uiteraard al lang – is degene die het bestond het bekendste gedicht van Hans Lodeizen aan Eddy van Vliet toe te schrijven. daar moet je uiteraard professor voor zijn.

Plaats een reactie